Show notes
Het woord kwakzalver bestaat uit twee delen:
• kwak(en) – een oud werkwoord dat ‘aanprijzen’, ‘opscheppen’ of ‘kletsen’ betekende;
• zalver – iemand die zalf aanbrengt of verkoopt.
Samen betekende kwakzalver dus letterlijk: iemand die opschept over zijn zalven, oftewel iemand die zijn genezende middelen luidruchtig aanprijst zonder echte kennis van zaken.
De oudste bekende vormen dateren uit de 16e eeuw. In het Duits komt een vergelijkbaar woord voor: Quacksalber, en in het Engels quack-salver, dat later verkort werd tot quack (nog steeds een woord voor een nep-arts of charlatan).
Aanvankelijk verwees kwakzalver naar rondreizende lieden die op markten of pleinen middeltjes verkochten tegen allerlei kwalen. Omdat zij vaak loze beloftes deden, kreeg het woord al snel een negatieve bijklank — iemand die doet alsof hij medisch deskundig is, maar dat niet is.
Het zelfstandig naamwoord kwakzalverij (met het achtervoegsel -ij) betekent letterlijk “het beroep of de praktijk van een kwakzalver” — dus: onechte of bedrieglijke geneeskunde.
Daar gaat deze aflevering met collega Pieter Klasen uit Bolsward over.