Show notes
Eenzaam en alleen in een eindeloze wildernis, schrijdt de herder door het woekerende gras en zoekt zijn os. Breed stroomt de rivier, tot in wijde verte strekken zich de bergen uit, en het pad loopt steeds dieper in het vergroeide. Het lichaam dodelijk vermoeid en het hart vertwijfeld. Toch vindt de zoekende herder geen geleidende richting. In de avondschemering hoort hij enkel krekels op de ahorn zingen. (Tydeman)