Podric logo
Podcast
Menno en Erwin about Nature and Science

Menno en Erwin about Nature and Science

Natuur en Wetenschap door: Prof. Menno Gerkema en Erwin Balkema

Elke week maken Prof Menno Gerkema en Ir. Erwin Balkema een podcast over de natuur en wetenschap en nu ook gestart met de nieuwsbrief. Every week, Prof. Menno Gerkema and Ir. Erwin Balkema create a podcast about nature and science, With Newsletter.

Lees meer
Afleveringen
Podcast: #161 Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen✨

#161 Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen✨

Aflevering: Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen Er zijn nogal wat vernoemde wetenschapsprijzen in Nederland. Meestal dragen die de naam van een illustere wetenschapper. Die prijzen zijn tegenwoordig steeds belangrijker voor onderzoekers, zowel voor de bevordering van hun carrière als voor de financiële ondersteuning van het onderzoek. Want onderzoeksgelden worden steeds schaarser. Twee van die prijzen dragen de naam Beijerinck, en dat is opmerkelijk omdat ze over nogal verschillende biologische onderzoeksgebieden gaan. Hoe kan dat? De één is een prijs voor virologie, het onderzoek naar virussen, de ander een prijs voor ecologisch veldonderzoek. Het blijkt om twee verschillende Beijerinck’s te gaan, beiden pionieren in hun vakgebied. Martinus Willem (1851-1931) was een Delftse viroloog, en zijn neef Willem (1891-1960) heeft baanbrekend onderzoek gedaan naar de ecologie van vennen en heidelandschappen in Drenthe. Twee grillige carrières, beiden succesvol Luister ook onze aflevering over virussen:. Martinus Willem volgde een opleiding op de Hogere Burgerschool. In de 19 e eeuw kreeg hij daarmee geen toegang tot de natuurwetenschappelijke vakken op universiteiten. Wel kon hij terecht op de Polytechnische School in Delft. Daar werd hij, begeleid door de latere Nobelprijswinnaar van ’t Hoff, chemisch technoloog. Zijn grote liefde was echter de plantkunde. Hij diende een verzoekschrift bij de minister van Binnenlandse Zaken, verkreeg vrijstelling van het toelatingsexamen voor de universiteit en kon toen biologie in Leiden gaan studeren. Nog tijdens zijn studie gaf hij les op scholen in Warffum, Utrecht en Wageningen. In 1877 promoveerde hij in Leiden op een onderzoek aan plantengallen, dat zijn woekeringen veroorzaakt door insecten of schimmels. Zijn onderzoek, niet alleen in de plantkunde maar ook in de microbiologie, liep zo goed dat hij in 1884 tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) werd gekozen. Des te opmerkelijker was zijn overstap een jaar later naar een baan bij de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Delft, waar voor hem een bacteriologisch laboratorium werd gesticht. In dat bedrijf vond hij bacteriën die in wortelknolletjes van peulvruchten stikstof kunnen vastleggen en in 1894 ontdekte hij op zuidvruchten een nieuwe splijtgist. Het jaar daarop werd voor hem door de regering een speciale hoogleraarspositie in biologie en bacteriologie aan de Delftse Polytechnische School ingesteld. Die positie zou hij tot zijn 70 e levensjaar blijven innemen. Hij ontdekte dat een sulfaat-reducerende bacterie de voornaamste veroorzaker van de stank van verontreinigde stadsgrachten was. Zijn werk over de verspreiding van micro-organismen inspireerde tot de in 1934 opgestelde Beijerinck-Baas Becking-hypothese: “Alles is overal, maar het milieu selecteert”;. Maar bovenal werd Martinus Willem Beijerinck bekend als grondlegger van de virologie. In 1898 vond hij door filtratie-experimenten dat de tabaksmozaïek-ziekte van tabaksplanten wordt veroorzaakt door iets dat kleiner is dan een bacterie en met een microscoop niet te zien is. Beijerinck noemde de ziekteverwekker een virus naar het Latijnse woord voor gif. En onderkende dat een virus een zich vermeerderende structuur was anders dan alle andere levende organismen. Hij was geen makkelijke persoon. Als docent was hij ongeliefd bij studenten maar hij had wel meerdere leerlingen die het ver schopten als hoogleraar microbiologie. Onder collega’s gold hij als eigenzinnig. Toen de beroemde Duitse microbioloog Robert Koch bij hem op bezoek wilde komen wees hij dat af, omdat hij meende toch niets van hem te kunnen leren. Beijerinck kreeg tijdens zijn leven veel nationale en internationale erkenningen en onderscheidingen. In 1965 stelde de KNAW een prijs voor virologieonderzoek in. In 1970 werd zelfs een maankrater naar hem genoemd. Dat zijn roem als virusonderzoeker niet groter was kwam mede omdat hij zich koppig beperkte tot virusonderzoek bij planten en zich nooit in de medische microbiologie mengde. Toch lijkt het zeker gerechtvaardigd hem de Nederlandse pendant van de beroemde Franse onderzoeker Louis Pasteur te noemen. Zijn neef Willem Beijerinck bezocht ook de HBS en kon daarmee terecht op de Landbouwhogeschool te Wageningen. Na zijn afstuderen werd hij assistent in de microbiologie te Delft bij zijn neef Martinus Willem maar besloot toch naar een boerderij in Wijster te gaan waar hij tijdens zijn studie stage had gelopen. Hij trouwde met de dochter van de boer en nam na het overlijden van zijn schoonvader het bedrijf over. Gedurende negen jaar werkte hij daar maar schreef in die tijd ook over veldonderzoek dat hij ondertussen deed in het tijdschrift De levende natuur. Vanaf 1926 wijdde hij zich geheel aan het onderzoek van 'de natuurschatten van Drenthe', vooral ook aan plankton in heiplassen. Hij richtte in 1927 een privé biologisch station op en promoveerde in hetzelfde jaar cum laude tot doctor in de landbouwkunde op het proefschrift Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drentse heideplassen. Hij verrichtte opdrachtonderzoek voor landbouwinstanties maar redde het daar niet mee en moest in 1933 meewerken aan de oprichting van een stichting: Het Nederlands Biologisch Station in Wijster. Doel was onderzoek van de fauna en flora van het Nederlandse landschap. Ook die stichting kwam uiteindelijk in de problemen en werd in 1956 gered als Biologisch Station te Wijster van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Tot zijn pensioen een jaar later leidde Beijerinck het station. Zijn inzet leidde vanaf zijn pioniersonderzoek naar de ecologie van plankton-organismen tot het behoud van typisch Drentse natuurgebieden als de Dwingelose heide en veel uniek veldwerk in een veelzijdig botanisch en zoölogisch station. Ook schreef hij een zadenatlas van alle Nederlandse wilde planten. Na de dood in 1960 droeg zijn vrouw hun bezittingen over aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen ten bate van een stichting voor de bevordering van ecologisch veldonderzoek. 🌼🍃Tot de volgende wandeling door de natuur!: . Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!🎁 Bestellen? stuur een email: en het dagboek komt in november naar je toe!🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #160 🦉✨ “Hoop in de schemering: de ransuil laat zich weer horen!” 🌙✨

#160 🦉✨ “Hoop in de schemering: de ransuil laat zich weer horen!” 🌙✨

Aflevering: En dan is daar een ransuilZonder hem gezien te hebben verraadt de Merlin bird id app dit weekend zijn aanwezigheid. Reden tot vreugde want het is al een tijd geleden dat de nachtelijke roep van de man en het antwoord van een vrouwtjes ransuil de aanwezigheid van een broedpaar in de buurt deed vermoeden. Het gaat niet zo goed met de ransuil in Nederland. Er zijn wel veel overwinteraars vanuit het noorden van Europa maar het aantal broedparen is in dertig jaar met 80 % afgenomen. Nog drieduizend broedparen is een optimistische schatting. En het zijn zulke onmogelijk imposante vogels, met hun felle oranje ogen en hun lange pluimen bovenop de kop die verraden hoe het er met hen voor staat. Die pluimen zijn geen oren. Op het afgeplatte gezicht hebben ze een imponerende gelig gezichtsmasker, opgebouwd uit stugge veertjes die het omgevingsgeluid versterken voor de vlak naast de ogen gelegen gehooropeningen. Ogen en oren zijn niet helemaal symmetrisch, en daardoor kunnen ze in het donker heel goed zien en horen en daarmee hun favoriete prooi, de veldmuis, opsporen. En natuurlijk kan de ransuil net als andere uilen zijn kop op een vrijwel onmogelijke manier draaien, ze hebben geen achteruitkijkspiegel nodig.uilen 2Ransuilen zijn middelgrote uilen, zo’n 30 centimeter hoog. Ze zijn een stuk slanker dan de twee keer zo talrijke bosuil (geen pluimen!). Qua ogen en pluimen lijkt de ransuil nog het meest op de oehoe. Maar natuurlijk niet qua formaat, want de oehoe is een van de grootste uilensoorten op aarde. De vrouwtjes oehoe wordt tot wel 75 cm groot. Met de oehoe gaat het weer een beetje bergopwaarts. Tot 1997 geheel uitgeroeid in Nederland zijn er sinds die tijd weer broedparen, en inmiddels zijn dat er meer dan honderd. Slechter gaat het met de velduil, die zijn in ons land teruggedrongen tot het Noorden en vooral nog op de Waddeneilanden te vinden. De twee andere uilensoorten in ons land, de kerkuil en de steenuil, hebben dankzij beschermende maatregelen als nestkasten inmiddels vrij stabiele populaties. De ransuil is aangewezen op steeds schaarser wordende nesten van kraaien, eksters, roofvogels, reigers en zelfs van eekhoorns. Daarom worden met enig succes kunstnesten in de vorm van manden geplaatst in hun ideale leefomgeving, het half open cultuurland: kleine bosjes met wat hogere bomen te midden van grasland met liefst veel veldmuizen. Ransuilen zijn net als alle andere uilensoorten op aarde gespecialiseerd op de jacht in de schemering en de nacht. Uilen en roofvogels zijn twee verschillende verhalen. Uilen zijn verwant met nachtzwaluwen, en hebben zich zo’n tachtig miljoen jaar geleden al afgesplitst van de voorouders van de roofvogels. Een fascinerend verschijnsel is het roesten, het gemeenschappelijk slapen, van uilen. Ook de ransuil kan men buiten de broedtijd in grotere aantallen overdag in een boom aantreffen. In groepen van soms tot wel honderd stuks verschuilen ze zich in het loof van een boom. In de winter zijn die roestplaatsen vaak in groen blijvende bomen zoals hulst en spar, of met klimop bedekte loofbomen. Die rust overdag is van vitaal belang. Waarom dat vaak in groepen gebeurt? Paarvorming is het obligate antwoord, maar het is zeker niet uitgesloten dat er andere nog onbekende redenen een rol spelen. Al met als fascineren uilen ons. Als intelligente begeleider van de godin Athene. Maar ook als voorspeller van onheil en de dood. Of als uilskuikens en dieren waarvan men de domheid in de uilenspiegel kan aflezen. Voor de ransuil kiezen we toch maar de eerste optie.Wanneer heb jij een ransuil gezien of gehoord? 🌼🍃Tot de volgende wandeling door de natuur!: . Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!🎁 Bestellen? stuur een email: en het dagboek komt in november naar je toe!🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #159 Maart, de vegetatie maand 🌱✨

#159 Maart, de vegetatie maand 🌱✨

Aflevering Maart van ons WandeldagboekDe Magie van Mars: Meer dan OorlogMaand maart is genoemd naar Mars, de god van de oorlog. Want in het voorjaar werd het in de oudheid weer tijd voor deze bezigheid. Gelukkig is Mars ook de god van de vegetatie, dus komt het toch nog helemaal goed voor deze podcast. Wat de natuur in maart vooral kenmerkt is dat er veel, en zeker ook de vegetatie op gang komt. Een Astronomical Moment: De Equinox 🌞 De 21e is er het tweejaarlijkse bijzondere moment van de equinox: de nacht is dan net zo lang als de dag. Zons-op- en ondergang zijn dan exact in respectievelijk het oosten en het westen. Klimaat in Verandering: Wat Vertelt Maart Ons 🌷De geleidelijke toename in uren licht en de temperatuur warmte heeft in de overgang van de winter naar de lente uitwerking op de natuur. Er kunnen ook terugvallen in de maand zijn en er zijn best wel grote verschillen van jaar tot jaar. Onder andere hangt dat af wat er in de voorafgaande wintermaanden is gebeurd. Ondanks dat is de trend duidelijk. Het aantal zonuren stijgt, gemiddeld nu zo’n 145, en het ziet er naar uit dat we dat in 2025 ook zullen halen. Vorig jaar viel dat tegen, toen kwamen we niet verder dan 126 uur. Toch was het in 2024 de warmste maart sinds 1901. De gemiddelde temperatuur was toen 9 graden, 2.5 graden hoger dan de decennia daarvoor. De hoogste temperaturen lagen rond de 20 graden. De regenval schommelt in maart rond de 50 mm, maar er zijn grote regionale verschillen. Zuid Limburg had vorige jaar 4,5 maal zo veel regen als Friesland. Het klassieke gezegde van maart die zijn staart roert, met winterse buien van regen, sneeuw en hagel lijkt plaats te maken voor felle maartse regenbuien. Die buien blijven plaatselijk hangen en kunnen dan voor veel overlast zorgen. De klimaatverandering laat groeten.Een Historische Noot:Veranderingen in de natuur in het voorjaar zijn prachtig beschreven in het eerste Verkades-album van Jac P Thijsse dat in 1906 uitkwam: Lente (makkelijk antiquarisch te kopen) . Vooral ook de hoge kwaliteit natuurplaatjes, van de hand van Wenckebach, van Oort en de jonge Jan Voerman Jr., maakt het album nog steeds tot een goede bron om na te gaan wat zich in de maand maart aandient. Planten maar ook vogels en insecten zijn mooi en helder weergegeven en de details laten je genieten. Zoals van de echte vroege bloeiers als de vroegeling, het mooie witbloemige onkruidplantje tussen de straattegels, of het dappere sneeuwklokje.In maart zijn er ineens veel bloeiende planten, waarbij voor ons oog de gele kleur wel haast lijkt te overheersen. Van het klein hoefblad, de slanke sleutelbloemen, het speenkruid tot aan de gele anemoon. Natuurlijk zijn er ook al de madeliefjes. In het midden hebben madeliefjes gele buisbloemen, die worden omringd door witte lintbloemen. Maar er zijn nog veel meer kleuren te ontdekken, en die veelvoud aan bloemen is van levensbelang voor onze insecten. Zoals de paarse dovenetel, vingerhelmbloem, grote ereprijs, herderstasje, holwortel en het groot hoefblad, waarvan we eerst de roze tot paarse bloemknotsen zien. Spoedig daarna ontvouwen zich de enorme bladeren, met bladstengels van wel een meter en een oppervlak van een halve vierkante meter. We zien deze planten vaak in de stad aan de oevers van de singels. Natuurlijk komen er steeds meer grassen tevoorschijn, met soms onopvallende maar vaak ook prachtige bloeiwijzen, zoals het eenarig wollegras. De sleedoorn bloeit, en na bloeiwijzen van hazelaar en els zien we nu ook populieren en wilgen tot bloei komen. Markant is de de schietwilg die we meestal als knotwilg langs wegen en sloten zien staan. Beuken en eiken moeten nog een maandje wachten, en van andere planten kunnen we al wel het blad maar nog geen bloemen zien, zoals van de geurige daslook.In sloten en vijvers beginnen bruine kikkers, salamanders en stekelbaarzen (zie podcast 137) actief te worden. Hoeveel insecten er te zien zijn hangt sterk af van temperatuur en zonneschijn, in april meer daarover. Luidkeels bezig zijn in elk geval pimpelmezen met hun lichtblauwe kop. De forsere geluiden van de koolmees klinken alom, de vogel is makkelijk te herkennen aan de zwarte kop en borststreep die scherp afsteken tegen het gele lijf. Van de zang van roodborst, winterkoning, merel en zanglijster kan men zich makkelijk vergewissen met de Merlin bird app (podcast 120). Aan de rand van wegen en akkers verschijnen gele en witte kwikstaarten. Aan het eind van de maand kan men zeker de tjiftjaf horen, zojuist aangekomen in hun broedgebied. Maar fitis, tuinfluiter en gekraagde roodstraart zijn nog onderweg, net zoals onze zwaluwen. Op het land horen en zien we met wat geluk tureluur, kievit en grutto. Hun geluid is trouwens eerder een baltsroep dan een gezang. Op het water zijn meerkoeten paartjes druk bezig (podcast 16) en voeren futen hun bijzondere baltsrituelen uit. Onze meest voorkomende eend is nog steeds de wilde eend, al zijn de aantallen de laatste jaren met 30% teruggelopen. Van wilde eenden heet het dat ze de paarvorming in de winter afsluiten, om dan een lang broedseizoen van februari tot augustus aan te gaan. Toch kan je grote gemengde groepen eenden van meer dan honderd stuks begin maart op het water zien dobberen. Wat is daar nu weer aan de hand? Altijd maar weer nieuwe vragen, ook in de mooie maand van maart.Eindnoot: Maart blijft ons verrassen. Elke dag brengt nieuwe ontdekkingen, nieuwe geluiden, nieuwe kleuren, altijd Nieuwe VragenWat zal jouw verhaal deze lente zijn? 🌼🍃Tot de volgende wandeling door de natuur!: De Lente is in Aantocht!. Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!🎁 Bestellen? wordt founding member en het dagboek komt in november naar je toe!🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #158 Kou en hitte

#158 Kou en hitte

Onderwerp: Kou en hitteBeste lezer,We kunnen best goed met kou omgaan, zelfs onder nul graden (behalve mijn vrouw). In elk geval is hitte voor veel van ons vervelender en gevaarlijker. In combinatie met een hoge luchtvochtigheid is zelfs een temperatuur van 35 ̊C na een uur of zes al fataal voor een gezonde jongere. Schattingen zijn dat zelfs in ons land met zijn gematigd klimaat jaarlijks 1500 tot 3000 mensen zullen sterven aan hittestress. Ons lichaam heeft beperkte mogelijkheden omoververhitting te voorkomen. Vooral ouderen krijgen problemen met aanpassingen als het meer en efficiënter zweten en het wat verlagen van hartslag en lichaamstemperatuur. Wat ons dan nog rest is aanpassing in ons woonklimaat, inclusief airconditioning. Onze manieren van klimaatbeheersing in huis heeft ook zijn problemen, daarover zo meer.Maar dan de kou. Wij zijn warmbloedig, met een relatief hoge lichaamstemperatuur van rond de 37 ̊C. Om dat te handhaven in een koude omgeving kost natuurlijk extra energie. We hebben als naakte wezens geleerd ons goed aan te kleden, om te beginnen met diervachten. En natuurlijk kwamen er steeds betere behuizingen. Als we het konden legden we vooral in de herfst een vetvoorraadje aan. Dat was om de koude winter beter te overleven. En dat werd zelfs een teken van welzijn en welvaart, een dikke boer was ook letterlijk een respects-persoon. Nu denken we daar anders over. Dat komt grotendeels doordat buitenleven in de kou, en zeker verbonden met zware lichamelijke arbeid een zeldzaamheid geworden is. We hebben in onze leefomgeving de dagelijkse en seizoensgebonden temperatuurwisselingen geheel uitgebannen, en dat heeft geen goede uitwerking op onze gezondheid. Een fatale rol speelt daarbij de centrale verwarming. Die bedot ons lichaam. Onze natuurlijke neiging een vetvoorraad te vormen leidt dan alleen tot overgewicht en obesitas met alle nare bijkomende ziektes van dien. Een koude slaapkamer zou al veel helpen. En in de zomer zou het goed zijn als we ons lichaam weer leren om te gaan met warmte, in plaats van meteen de airco aan te zetten.Misschien wel als een reactie is het zwemmen in koud buitenwater sterk in opkomst. De vraag is daarbij of dat nou wel zo gezond is. Het antwoord lijkt voor een deel ja, er zijn positieve effecten op ons afweersysteem gevonden.Waar we voor moet oppassen is de aanvankelijke koude schok, we moeten nagaan of hart en vaten dat wel aankunnen. Een bezoek vooraf aan de huisarts is in deze in het geheel geen overbodige luxe. Bij temperaturen onder de 4 ̊C is het extra oppassen geblazen, er kan dan binnen een aantal minuten een dodelijke onderkoeling ontstaan. .En je moet natuurlijk überhaupt niet overdrijven, veel langer dan 10 minuten in koud water is zelfs met een zwempak niet verstandig. De dan ontstane onderkoeling kan al tot dagenlang rillen leiden. Een interessant effect van het zwemmen in koud water is dat de vorming van bruin vet wordt gestimuleerd. Bruin vet is een weefsel met de functie van een lichaams kachel. Baby’s hebben het , en ook veel zoogdiersoorten, vooral die in winterslaap gaan. Zij kunnen hun lichaamstemperatuur sterk verlagen, dat kunnen wij mensen helaas niet. Overigens, vrouwen hebben het wel vaak koud ’s nachts, maar dat is geen winterslaap. Door hormonen aangestuurd hebben zij last van een slechtere doorbloeding van de extremiteiten en voor een goede slaap moeten ze daar beter wel wat aan doen. Meer algemeen lijkt het er op dat er grotere erfelijke variatie is in kou tolerantie (vooral ook door een andere opbouw van spierweefsel) vergeleken met ons globale onvermogen om hitte stress te overleven. Dat gaat op den duur menselijk leven op grotere delen van de aarde onmogelijk maken.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #157 De vele valkuilen van het sociaal darwinisme

#157 De vele valkuilen van het sociaal darwinisme

Onderwerp: Social DarwinBeste lezer,De filosoof Spencer legde mede door zijn slagzin “survival of the fittest”de basis voor sociaal darwinistische gedachten. Hij trok de evolutiegedachtes van Darwin zonder omwegen door naar de menselijke maatschappij. Weliswaar nam Darwin die slagzin later over, maar de kern van zijn evolutiegedachten was en bleef de natuurlijke selectie van variaties in de erfelijkheid. Die leidt tot de ontwikkeling van de soorten op aarde. Darwin realiseerde zich dat ook in de ontwikkeling van de mens specifieke eigenschappen als intelligentie een rol speelden. Maar hij was veel terughoudender om daarmee sociale structuren te willen verklaren. Toch gingen nog tijdens zijn leven velen aan de haal met ideeën over biologische evolutie bij de ontwikkeling van wat zij noemden sociale theorieën en programma's. Galton kwam met sterilisatieplannen in wat hij noemde eugenetica. Vacher de Lapouge stelde doem­scenario's op over raciale degeneratie. De bankier Bagehot kwam met een biologische theorie van de staat. En er was het extreem liberale vooruitgangsevolutionisme van Spencer en Schäffle.In zijn proefschrift concludeerde de Nederlandse historicus Cor Hermans in 2003 dat sociaal-darwinisme nooit een homogene ideologie was. Volgens hem waren wel “de redeneerpatronenwaren vaak opgebouwd rond de centrale notie dat de moderne maatschappij niet ongestraft de natuurlijke selectiemechanismen mag verstoren”. Sommigen gingen daarin heel ver in, voor hen dicteerde en rechtvaardigde de biologie extreme opvattingen over de strijd om het bestaan of zelfs het recht van de sterkste. Volgens die ideologische lijn kan men biologische selectie zowel sociaal als economisch en moreel toepassen op de menselijke ontwikkeling. En tot heil van de mensheid moet men slechte erfelijke eigenschappen uitroeien. Het leidde tot eugenetica programma van de Nazi’s. Maar ook tot racistische sterilisatieprogramma’s in Amerika, Canada en Australie, tot ver in de 20e eeuw, met als criteria een geestelijke achterstand, een alcoholprobleem, chronische armoede of alleen al een etnische achtergrond. En ook in deze eeuw kwam tijdens de corona-epidemie onverhuld sociaaldarwinistisch gedachtengoed weer naar boven met de subtiel gekozen bewoording van “dor hout”. “Zo werkt de natuur. We gaan door met de jonge twijgjes”, aldus de Telegraaf columniste Marianne Zwagerman. De biologisch evolutionaire basis van het menselijk bestaan is algemeen aanvaard. Daaraan twijfelt men alleen nog in enkele fanatiek religieuse kringen. De specifieke ontwikkeling van de menselijke soort roept intussen nog vele vragen op. Over de verspreiding na een Afrikaanse oorsprong van Homo sapiens, de rol van landbouw, van taal, van migratiestromen. Er zijn, zoals bij elke soort op aarde, veel eigenschappen ontstaan onder heel specifieke omstandigheden, die later er al dan niet niet meer toe deden. Het toeval speelt in evolutie een grote rol, een richting is niet aan te geven. Er zijn wel wat factoren die vaker optreden. Bijvoorbeeld kan een grote mate van specialisatie gevaarlijk zijn. Generalisten lijken op de lange duur de betere kaarten te hebben. Maar wat evolutionair goed was, zegt weinig over wat straks goed zal zijn. Dat geldt ook voor eigenschappen in sociale systemen, zoals bestudeerd in de sociobiologie. Het is des te verbazingwekkender dat steeds weer geciteerd wordt uit de biologie om menselijk handelen te rechtvaardigen. Dat geldt voor progressief, op emancipatie gerichte gedachten. Maar net zo goed, of zelfs nog meer voor het huidige onverhuld, geldgedreven liberaal kapitalisme of de machtsbeluste politiek rechtse kringen. De ecologische puinhoop die we met elkaar gemaakt hebben vraagt om gemeenschappelijke inspanningen, en een morele verantwoording van regeringen en burgers. Maar wie zich overigens voor zijn eigen gedrag wil beroepen op natuurwetten begeeft zich op glad ijs. Ons morele kompas moet het doen zonder een biologisch excuus, daar helpt geen sociaal darwinisme aan.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #156 Koningen van de aarde: regenwormen

#156 Koningen van de aarde: regenwormen

Beste luisteraars en lezers, hier weer een nieuwe aflevering van onze Menno en erwin podcast:“Men kan betwijfelen of er veel andere dieren zijn die zo'n belangrijk aandeel in de geschiedenis van de wereld gespeeld hebben als deze laag georganiseerde schepsels". Aan het woord is Darwin, en hij heeft het over regenwormen. Zijn laatste en meest succesvolle boek ging over humusvorming en de rol van regenwormen. Meer dan veertig jaar bestudeerde Darwin deze dieren, onderwierp ze aan experimenten en schreef ze zelfs intelligentie toe. Twijfel loos spelen regenwormen een enorme rol op aarde. Men schat dat ze de helft van de totale biomassa in onze bodem uitmaken. Ze hebben een groot aandeel in de vertering van plantenmateriaal en het vruchtbaar maken van onze grond. Afstammend van wormen in zee leven nu op het Noordelijk halfrond 670 soorten regenwormen, waarvan 22 in Nederland. Er zijn soorten gespecialiseerd in het leven in de strooisellaag, zoals de rode 10 cm lange mestpier en de rode gewone blauwkopworm. De veel grotere gewone regenworm, die wel 30 cm wordt en een bruinode en gelige kleur heeft, graaft tunnels naar beneden naar diepere grondlagen. De groene regenworm vertegenwoordigt een derde levenswijze, namelijk van ondiepe gangen evenwijdig aan het oppervlak, zij zorgen vaak voor het onder de grond brengen van bladafval. Dat doen ze op een handige manier, trekken (of beter zuigen) de punt als eerste naar beneden, en maakten daarmee dat Darwin ze voor intelligente wezens hield.Regenwormen zijn, naast een monddeel en een anale opening, opgebouwd uit vrijwel identieke geledingen, pakweg zo’n 150 segmenten. Op elk segment hebben ze een paar borstels, waarmee ze zich vast kunnen zetten in de aarde. Daar maken ze gebruik van om zich voort te bewegen, door afwisselend hun ringspieren en hun lengtespieren te spannen en ontspannen. Regenwormen zijn tweeslachtig, produceren zowel sperma als eieren. Voor de bevruchting leggen ze zich tegen aan ander exemplaar aan en in een ingenieus systeem zorgen de twee voor wederzijdse bevruchting. De bevruchte eieren worden in een cocon ter grootte van een erwt afgezet. Hun voortplantings-vermogen is groot, en dat is wel nodig. Regenwormen hebben veel vijanden. Ze zijn voer voor vogels zoals merels, roodborstjes, kraaien en zelfs buizerds. Zoogdieren jagen op ze, van dassen, egels en mollen tot aan spitsmuizen aan toe. De rij lijkt eindeloos, loopkevers, duizendpoten, bloedzuigers, een nieuwe exoot in de vorm van een Nieuw Zeelandse platworm, en dan zijn er nog parasitaire algen en aaltjes. De mens doet er ook nog het zijne toe, met kunstmest, gewasbeschermings-middelen, mechanische verstoring van de bodem en uitdroging. Het spreekwoordelijke regeneratievermogen van de regenworm speelt maar een beperkte rol, alleen als een klein deel van het achterlijf “netjes” wordt doorgesneden of gebeten overleven sommige regenwormsoorten de aanval.Zoals de naam al aanduid is een vochtige omgeving is van levensbelang voor de regenworm. De grond moet ook niet al te zuur zijn. Daar hebben veengebieden wel hun bestaan aan te danken. Als die niet een hogere zuurgraad hadden waren de plantenresten waar veen (en dus ook turf) uit bestaat geen kans. Maar waren allang door de regenworm verwerkt tot aardige humus. Regenwormen zorgen voor beluchting van de grond, hun tunnels helpen water in de grond vast te houden (ze hebben zelf geen problemen met ademhaling in een natte omgeving). Maar vooral zorgen ze voor grondverbetering, door de verwerking van plantenresten en de omzetting van humus in minerale stoffen die voor de plantengroei van levensbelang zijn. De doorwoeling kan ongelofelijke vormen aannemen. Regenwormen kunnen jaarlijks tot 80 ton aarde per hectare omzetten. Daarvoor bereiken ze samen met andere aardwormen dichtheden tot wel 30000 kilo per hectareVoor weidevogels is de bereikbaarheid van regenwormen, en ook de grotere soorten, van levensbelang. Het uitrijden van stalmest verrijkt de grond, wat op zich goed is voor regenwormenstand, zeker als de grond in elk geval ’s nachts ook vochtig blijft. Dat laat Gronings onderzoek zien, waarbij een bioloog zich plat op zijn buik liggend op een karretje over de wei voortbewoog. Hij constateerde dat de wormenbereikbaarheid terugliep als er mestinjectie van vloeibare mest plaats vond, ook wel zodenbemesting genoemd. Wageningse onderzoekers trokken de resultaten in twijfel. Zij waren wel de uitvinders van deze technologie, die gericht is op vermindering van mestbelasting. Of dat bij de mestinjectie het gewenste effect heeft lijkt nog geen uitgemaakte zaak. De techniek is inmiddels wel wat verfijnder geworden. Maar verstoring van de grond, en daarmee ook gevaar van uitdroging blijft bestaan. Recent onderzoek op verzoek van de Noordelijke provincies wijst in elk geval op voordelen van bovengrondse bemesting met vaste dan wel drijfmest boven zodebemesting. Niet alleen doen regenwormen het dan beter, ook de ontwikkeling van gewenste schimmels en bacteriën wordt er door bevorderd. Veel meer van dit soort onderzoek lijkt wenselijk, we weten in verhouding nog steeds heel weinig van de bodembiologie. Het belang van regenwormen staat sinds het werk van Darwin als een paal boven water. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #155 Het bijzondere van de natuur in februari

#155 Het bijzondere van de natuur in februari

Onderwerp: 🐦 Het bijzondere van de natuur in februariBeste lezer,Februari is de ideale maand om de dingen in de natuur te zien. Juist omdat er vaak nog niet zoveel te zien is, zie je wat er wel te zien is beter. Op de achtergrond gebeurt er van alles, planten bereiden zich voor op de lente, vogels zijn hun verre reis uit Afrika naar onze streken aan het voorbereiden of al begonnen. Maar wat we nu zien is vaak nog maar heel aarzelend. Winterharde bolgewassen als sneeuwklokjes en akonieten staan in bloei, net zo als de gaspeldoorn. Bomen en struiken laten net hun knoppen en katjes zien. Wie zijn de eersten? Behalve de pimpelmees beginnen nu ook de koolmees, vink, huismus, merel spreeuw en houtduif met hun territoriaal gezang. Daarmee hebben we gelijk ook de top zeven van de nationale tuinwintertelling te pakken. Maar maak je ook gevat op verrassingen, je kan nu ook al de hier sinds enige jaren overwinterende tjiftjaf horen. Vroeger moest je daar nog minstens twee maanden op wachten.De sprokkelmaand, een vernederlandste verbastering van het Latijnse woord voor een reinigingsfeestje van vroeger met de naam spurcalia, is een ongewisse maand. Het kan vriezen en dooien, en dat heeft veel invloed op plant en dier. Ganzen en eenden vliegen al wel of nog niet terug naar het noorden. De rozetten van tweejarige planten als teunisbloem, hondsdraf of look zonder look wagen zich al naar buiten of verfrommelen toch weer. Hazelaar, madeliefje, vroegeling en klein hoefblad staan al wel of nog niet in bloei. Gemiddeld telt februari nu 93 zonuren, dat is veel meer dan dertig jaar geleden. De neerslag is ook met een kwart toegenomen, het aantal vriesdagen en het aantal dagen dat het onder nul komt zijn beide fors afgenomen, de gemiddelde temperatuur een twee graden gestegen. Dat heeft wel gevolgen, bijvoorbeeld voor veranderingen in de groei en bloei van planten en de activiteit van insecten. Terwijl ooievaars, witte reigers en kieviten hier tegenwoordig overwinteren moeten we het zonder bonte kraaien doen. Die blijven tegenwoordig in Scandinavië.Vanwege al die verschuivingen en verschillen van jaar tot jaar is het een goed idee om wat je tegenkomt te noteren. Welke vogels hoor je in de vier weken van februari? Wanneer zie je de eerste spreeuw met een uitgekleurde gele snavel? Zie je al vogels van de zo langzaam rijpende klimopbessen eten? Ben je winterpaddenstoelen tegengekomen, een wintervlinder of andere insectensoorten? Wanneer zie je de eerste salamander weer zwemmen? Welke bomen laten knoppen en katjes zien, zie je al klein hoefblad, de eerste bladeren van het fluitenkruid? Gelukkig hebben we tegenwoordig veel hulp bij het herkennen van soorten via internet. Voor vogelgeluiden is er merlin bird id (hoor onze podcast 120 over merlin).Planten bijvoorbeeld via de site www.floravannederland.nl. Maar kijk ook op de websites van floron, sovon en naturalis. En dan is er de onvolprezen verzamelsite waarneming.nl, waar je ook op tijd en plaats geselecteerd de waarnemingen van anderen kan bekijken. Maar noteer ook de dingen waarover je je in februari verwondert. Wij doen dat bijvoorbeeld over de korstmossen, de heel bijzondere samenleving van schimmels en algen, zoals je die vaak op bomen en dode takken, maar ook op muurtjes kan vinden. We komen er binnenkort op terug. En dan zagen we ineens een patroon in de molshopen in het weiland, steeds vlak langs het voetpad door het grasveld. Jagen wij wormen omhoog door de trillingen als we over het pad lopen? Of is de grondstructuur daar juist anders? Wie kan het ons zeggen? Aan de oever van de waterplas zagen we futen en meerkoeten (hoor ook podcast 16 over de meerkoet) met hun poten vrolijk in het ijskoude trappelen. Hoe houden ze dat uit? Vaag kwam het begrip tegenstroomprincipe boven, ooit ergens gelezen. En jawel, thuis viel het kwartje. Bij nalezing viel ons ineens weer in dat deze vogels over een wondernet in hun poten beschikken, dankzij een slim georganiseerde bloedstoevoer met tegenstroomprincipe houden ze de voeten warm met een minimaal energieverlies. Er is in februari verbazend veel te zien en (her)ontdekken.We willen deze maandelijkse beschrijving van wat is er te zien in de natuur graag aan het eind van het jaar in boekvorm aanbieden. En jij kan daar mee helpen dus geef je mooiste ontdekking in de natuur op in de comments in dit stuk op substack en we nemen het mee in ons uit te geven boek. Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #154 Begraven raadsels: fossielen

#154 Begraven raadsels: fossielen

Fossielen zijn de vaak versteende resten van mensen, dieren en planten die in gesteentes, modder of zandlagen worden teruggevonden. Die vondsten hebben mensen altijd gefascineerd maar ook voor raadsels gesteld. Waren het grillen van de natuur, vergelijkbaar met mineraalafzettingen of wonderbaarlijk gevormde zwerfsteen? Of waren het resten van ooit echt levende dieren? In het Mycene van 1200 voor de jaartelling bewaarden mensen fossielen van neushoorns, paarden en schelpen als iets bijzonders. In veel culturen in Azië, Europa en Amerika werden fossielen in verbinding gebracht met mythologische wezens. Nog in 1657 publiceerde de vermaarde dierenkenner Joannes een boek over viervoetige dieren met afbeeldingen van draken. Die waren vermoedelijk gebaseerd op fossiele reptielen. Op Cyprus werden fragmenten van een dwergnijlpaard in een kerk vereerd, omdat men dacht dat het een heilige was.Wat nuchterder keek de Griekse filosoof Xenophanes zo’n 500 jaar voor de jaartelling naar fossielen: zeeschelpen moesten toch wel aangeven dat sommige gebieden ooit onder water gestaan hadden. Goede beschrijvingen van fossielen leverde rond het jaar duizend de Perzische wetenschapper Ibn Sīnā (980 – 1037), een aantal eeuwen later gevolgd door bijvoorbeeld Leonardo da Vinci. Maar de positie van het christelijk geloof maakte het steeds moeilijker om fossiele vondsten te interpreteren. In de eerste plaats was er het grondidee dat Gods scheppingen volmaakt zijn, en dus kan van uitsterven geen sprake zijn. Vondsten van fossiele skeletten van grote dieren als mammoeten betekenden dus dat die ergens op aarde nog aanwezig moesten zijn, en dat kon natuurlijk altijd zolang de aarde niet compleet in beeld was. Wat dacht u trouwens van het monster van Loch Ness? En wat kan er wel nog niet in de diepe oceaan leven? De vondst van schelpen en andere resten van zeedieren ook in hoger gelegen steenformaties vormde wel een probleem. Daar bracht de zondvloed uitkomst. Daar waren indertijd waarschijnlijk heel wat zaken misgegaan, zoals ook de zondvloedmens in 1725 gevonden in Öhningen, vlakbij de Duitse kant van de Bodensee. En wel 4032 jaar na de zondvloed. Een jaar later werd deze vondst als de “homo diluvi testis” beschreven door Scheuchzer. In een voor zijn tijd revolutionair betoog beschreef hij dus dat wel degelijk dieren uitgestorven konden zijn, al was het dan alleen in de kerkelijk goedgekeurde variant van de zondvloed. De “verdronken zondaar” werd gekocht in 1802 voor de collectie van Tylers museum in Haarlem. Even later werd het exemplaar door de Franse palentoloog Cuvier in 1807 gedetermineerd als ”reuzen salamander”.In zijn gelijknamige boek heeft Jelle Reumer de geschiedenis van de paleontologie prachtig beschreven. Cuvier geloofde dan wel niet in het zondvloedverhaal, maar dacht toch wel aan catastrofen waarom dieren uitgestorven waren. Het is pas later duidelijk geworden dat Leonardo da Vinci al niets van die zondvloedtheorie moest hebben, dat kon volgens hem nooit verklaren waarom zeedieren hoog in de bergen terecht waren gekomen. Maar om dat in zijn tijd te publiceren was levensgevaarlijk, de brandstapel van de inquisitie dreigde, en dus schreef hij zijn aantekeningen over uitsterven van organismen in het geheim in spiegelschrift op, pas veel later ontdekt. Cuvier was een in veel opzichten een geniale onderzoeker, maar hij had ook zijn eigenzinnige opvattingen. Hij moest niet hebben van het systematische systeem van Linnaeus, en was het ook in het geheel niet eens met Lamaerck die veronderstelde dat soorten in elkaar over konden gaan. Tyler’s bevat nog veel meer klassieke schatten van de paleontologie. Zoals die van een reuzenkrokodil die in Maastricht in de Pietersberg in 1764 was gevonden en in 1784 gekocht door de directeur van Tyler’s. Uiteindelijk was het Adriaan Camper, een zoon van de in Groningen beroemde Petrus, die samen met Cuvier tot de conclusie kwam dat de Mososaurus geen krokodil maar een op een varaan lijkende reuzenhagedis was. Ook ligt te midden van veel anders prachtigs in Tyler’s een mooie Plesiosaurus, een zee-reptiel van drie meter lengte ontdekt door een vroege vrouwelijke fossielen-zoekster aan de Jurassic Coast, Mary Anning.De veranderende inzichten in de geologie, zoals door Charles Lyell in 1830 gepubliceerd, tezamen met de uitwerking van de evolutieleer door Wallace en Darwin veranderde de interpretatie van fossielen uiteindelijk compleet. Die staat geheel in het teken van de ontwikkeling van soorten, waarvan verreweg het allergrootste deel weer is uitgestorven. Soms was dat door een catastrofe, zoals het eind van de dinosauriërs (op de vogels na), na een botsing met een komeet. Maar veel vaker als de uitkomst van de vele oorzaken die in de natuurlijke selectie van het voortbestaan een rol spelen. In de puzzel op zoek naar die oorzaken speelt de paleontologie onverminderd een rol, ook door steeds weer nieuwe vondsten, waaronder in ons land. Al zijn die niet zo spectaculair als recent in Schotland, waar 150 meter pootafdrukken van dinosauriërs werden blootgelegd.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #153 Heen en weer stappen in de erfelijkheidsleer

#153 Heen en weer stappen in de erfelijkheidsleer

Heen en weer stappen in de erfelijkheidsleerAls het over erfelijkheidsleer of genetica gaat hoor je al gauw trefwoorden als chromosomen, mutaties, genen en DNA. Lang voor die vindingen werden gedaan dachten mensen na over hoe erfelijke eigenschappen worden doorgegeven. Maar dat gebeurde zonder de mechanismen te kennen en dat gold van de oudheid tot aan Darwin aan toe. Al heel lang probeerden mensen door selecteren en kruisen van gewassen een betere oogst te krijgen en profitabelere dieren te fokken. En ook van hun eigen afstamming ging altijd een grote fascinatie uit. Tot voor 150 jaar had men geen goed idee van hoe die eigenschappen werden doorgegeven, en eigenlijk ook niet van wat er tijdens de voortplanting gebeurde,Eén van de eerste ideeën over erfelijkheid die we kennen kwam van de Griekse filosoof Hippocrates. Hij dacht dat onze eigenschappen, de erfelijkheid van alles (pangenese), aangeboren of tijdens het leven verkregen, in kleine deeltjes zaten die door ons lichaam zwerven. Dat idee had nog heel lang aanhangers, tot aan Darwin toe. Hij gaf de deeltjes een mooie naam (gemmules) die in alle cellen zouden zitten en hij ging ook mee met de overerving van verworven eigenschappen. Darwin werd beinvloed door Lamarck, een iets vroegere denker over evolutie. Lamarck propageerde kort gezegd de gedachte dat de giraffe die veel bladeren van hoge bomen eet en daardoor een lange nek krijgt die eigenschap doorgeeft aan de kinderen. Dit “Lamarckianisme” speelt in de moderne genetica die uitgaat van DNA als drager van het erfelijk materiaal geen rol. Alhoewel, inmiddels weten we nu wel dat gebeurtenissen in het leven uitwerking hebben op micro-RNA dat de aflezing en omzetting van DNA aanstuurt (epigenetica), en daarmee is door de achterdeur een vorm van Lamarckianisme weer terug.Aristoteles was het niet eens met het pangenetisch denken van Hippocrates, want hij dacht dat al onze eigenschappen in zaadvloeistof (semen) zat dat door ons lichaam stroomt. Door menging van vrouwelijke en mannelijke semen kregen kinderen de eigenschappen van beiden. Ook dat idee bleek uiteindelijk zo gek nog niet zoals we zullen zien. Tweeduizend jaar later ontdekte van Leeuwenhoek onder zijn microscoop zaadcellen (met staart) in het sperma. De eeuwen daarna meenden velen kleine mensjes in lichaamscellen te zien onder de microscoop, en een brandende vraag was of dat mensje nu in de zaadcel of in de eicel zat. Een tijdgenoot van Darwin, de monnik Mendel ontdekte dat er wetmatigheden in de overerving van eigenschappen zaten door kruisingsproven met erwten. Geheel los daarvan kwam men aan het eind van de 19e eeuw tot de conclusie dat in de celkernen erfelijk materiaal moest zitten. Bij celdeling zag men dat samengebald materiaal uit de celkern in de vorm van chromosoom-paren zich verdubbelt en over de twee genetische identieke dochtercellen verdeeld wordt. Dit proces dat mitose genoemd wordt onderscheidt zich van de geslachtelijke vermeerdering. Daarbij worden eerst vrouwelijke (eicellen) en mannelijke geslachtscellen (sperma) gevormd. In de gameten zoals de geslachtscellen heten, ontstaan in een proces dat meiose heet zit alleen de helft van de chromosomenparen. Bij de bevruchting komen dan nieuw samengestelde chromosomen afkomstig van man en vrouw samen en ontstaat een nieuw individu. A la Aristoteles, maar dan een beetje anders.Er kwamen nog veel meer processen die onze genen beïnvloeden aan het licht, zoals mutatie en recombinatie. Veel kennis, onder andere over de rangschikking van genen kwam van kruisingsproeven met bananenvliegen. Tezamen met de genetische inzichten van Mendel en de evolutie door natuurlijke selectie van Darwin ontstond een nieuw genetisch onderbouwd evolutie model dat we nog steeds kennen als de nieuwe synthese. Wat nog ontbrak was de feitelijke biochemische drager van erfelijke eigenschappen in de chromosomen. Lang dacht men aan eiwitten , maar in 1944 werd duidelijk dat het wel eens desoxy-ribo-nucleinezuren zouden kunnen zijn, oftewel DNA. In 1953 ontstond het beroemde model van DNA, de dubbele helix, bestaand uit suiker- en fosfaatgroepen en vier gepaarde stikstofbasen met de afkortingen A, T, G en C. A ligt altijd tegenover T en G tegenover C, en tezamen vormen ze de genetische code. Het model verklaart simpel hoe DNA zich kan verdubbelen, kan afgelezen worden in een sjabloon (RNA, dit noemt men transcriptie). RNA wordt op zijn beurt in de cel gekoppeld aan een totaal van 20 aminozuren (de translatie), die de basis vormen van al onze eiwitten. Inmiddels kennen we veel meer bijzonderheden van de genetica en zijn de complete gen-sequenties van heel veel organismen, waaronder de mens, beschreven. Toch is het zoals gebruikelijk en leidt al die kennis tot steeds meer vragen. We weten bijvoorbeeld van veel van ons DNA nog niet wat de functie in ons lichaam is. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #152 De macht van de boekdrukkunst

#152 De macht van de boekdrukkunst

Een gevoel van plotselinge macht overkwam mij als redacteur van de schoolkrant. Ik stond in 1964 op een kantoor bij de stencilmachine en zag hoe mijn moeizaam op een stencil getypte tekst binnen een paar minuten in honderdvoud vermenigvuldigd werd. Ineens besefte ik, zo bereik je de mensheid.Al meer dan duizend jaar drukken mensen boeken, pamfletten en periodieken, om ideeen en kennis te verspreiden. De held van de rechtgeaarde Nederlander in zake boekdrukkunst is natuurlijk Laurens Janszoon Coster. Staat er niet een majestueus standbeeld op de Grote Markt in Haarlem, vlak bij waar hij gewoond zou hebben? Niet alleen dat, in Haarlem is er is nog een tweede standbeeld, en een monument, een kerkraam en twee wandplaquettes. Overtuigender kan het niet. Helaas, er is geen enkel overtuigend bewijs dat Coster iets met het drukken van boeken van doen had. Van de Duitse concurrent Gutenberg is wel ter dege gedocumenteerd dat hij midden vijftiende eeuw boeken drukte die gezet waren met behulp van losse, metalen letters. Dat was een cruciale verbetering ten opzicht van houten blokdrukken die vanaf het jaar 1000 gemaakt werden. Daarbij drukte men in een keer een hele pagina, zonder herstel of correctiemogelijkheden. Maar ook lang voor Gutenberg werden in de elfde eeuw werden al in China teksten gedrukt op basis van losse karakters. Daarvoor waren er natuurlijk ook al druksels, zoals spijkerschrift met illustraties op rolcylinders in Mesopotamie en zegelringen op perkament.Veel van wat tot nu toe genoemd is valt onder boekdruk oftewel hoogdruk. Daarbij steken letters en figuren die uitsteken van inkt voorzien en ingedrukt op papier. Dat is ook het principe van hout en linoleumsnedes. Een tegenovergesteld procedure is die van de diepdruk, waarbij juist het in een drukplaat gekerfde met inkt wordt gevuld en afgedrukt, bijvoorbeeld bij het etsen van een koperen plaat, al dan niet in de vorm van rasterpuntjes. Weer een heel andere druktechniek is die van de doordruk, waarbij inkt op een gaas (van zijde of polyester) wordt gebracht. Alles wat niet afgedekt wordt door een sjabloon (al dan ontstaan door het verwijderen van een lichtgevoelige laag) wordt door het gaas op een oppervlakte afgedrukt. Dat kan op papier maar ook bijvoorbeeld op glas of metaal. Ook een stencil-moedervel berust op deze techniek. Voor een tekst worden daarbij “lettergaten” met een typmachine (zonder lint) in een waslaag weggetikt. Tenslotte is er de vlakdruk, ooit in de vorm van lithografie of steendruk, waarbij wordt afgedrukt wat niet door een vettige laag op een steen is afgedekt.Offset is de tegenwoordig meest gebruikte druktechniek en ook een vorm van vlakdruk. Daarbij worden vaak folies gebruikt, waarvan het er op aangebracht beeld overgebracht worden op een rubberen rol en dan afgedrukt. Deze techniek leent zich voor digitalisering, en in combinatie met het rotatiesysteem levert dat een heel efficient druksysteem op. Meer dan driekwart van alle boeken, kranten en folders wordt tegenwoordig met offsetdruk gemaakt. Dat kan in grote oplagen, maar ook on demand, in een oplage van een enkel exemplaar. Hoogdruk, diepdruk en lithografie worden vooral nog voor bijzondere uitgaven en kunstprojecten gebruikt. De digitalisering roept natuurlijk ook vragen op over de toekomst van drukwerk. Houden we behoefte aan informatie op papier? Paradoxaal lijkt de opkomst van kunstmatige intelligentie (A.I.) dat alleen maar waarschijnlijker te maken. A.I. moet de mens helpen en die niet vervangen, aldus de hoogleraar Logica en Cognitie Rinke Verbrugge. Zij werkt aan een intelligent gebruik van A.I. in een centrum voor hybride intelligentie, en daarbij lijkt drukwerk een onmisbare stap in studie en nadenken, om uiteindelijk te komen tot goede en gegronde beslissingen. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
v. 2025.02.01