Podric logo
Podcast
Menno en Erwin about Nature and Science

Menno en Erwin about Nature and Science

Natuur en Wetenschap door: Prof. Menno Gerkema en Erwin Balkema

Elke week maken Prof Menno Gerkema en Ir. Erwin Balkema een podcast over de natuur en wetenschap en nu ook gestart met de nieuwsbrief. Every week, Prof. Menno Gerkema and Ir. Erwin Balkema create a podcast about nature and science, With Newsletter.

Lees meer
Afleveringen - Pagina 4
Podcast: #131 An American scientist in Groningen: about sleep. Part two of a summer series of three podcast.

#131 An American scientist in Groningen: about sleep. Part two of a summer series of three podcast.

An American scientist in Groningen: about sleep. Part two of a summer series of three podcast with Bill Schwartz.In this podcast we talk about sleep with Bill Schwartz, an American scientist and regular visiting professor at the University of Groningen. Sleep is the heart of his interest, being not only a neurologist with a large clinical experience, but also a  researcher who made major contributions to our knowledge of the central biological clock in our brain. So are there major messages about sleep that Bill wants to share with our audience, do we understand what is going on during sleep? Bill emphasize that for a long time we had a wrong perspective on sleep as inactivity. In that view the only difference with death is that you  can get awake again.  But instead, now we acknowledge that sleep is a very active and energy consuming process, important for mental processes. In a, sometimes dangerous, stage of disengagement from the environment we have the possibility of off line processing information, updating our brain.A second important aspect is that we cannot suppress sleep, sleep deprivation over a long time seems impossible. We will develop microsleep, of some minutes or even seconds, as most  of us can have experienced during car driving. Although we observe the traffic around us we suddenly realize we have missed an exit. This is also connected with the insight that sleep may differ for different parts of our brain, as we can see in Fregat birds, flying during many days. Memory processing is an important aspect of sleep. Some memories are stored during sleep, others eliminated and likewise  some brain connections are strengthened, others are lost.New important insights come from technological progress, for instance in real time sleep recording in free living animals: slots show to be much more active in nature as they are in the zoo where they can easily sleep for more than 16 hours. Discoveries on brain cell activity during sleep will arrive from optogenetics, in which light sensitive genes can be activated to study cell function. A practical question remains: how long should one sleep? Besides person specific differences there is another aspect of sleep besides duration that should be considered: sleep quality. The depth of sleep, which can be measured by the amount of slow waves in the brain, is as important, and for that reason environmental conditions (reduction of noise, light, high room temperature) should be guarded. In this, very strict sleep duration protocols could even make you nervous and could be counterproductive. Sleepiness during daytime is however a signal that should be taken seriously.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen: over slaap. Deel 2 van de driedelige Bill Schwartz podcast zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse wetenschapper en geregeld bezoeker in Groningen als gast hoogleraar aan de universiteit over slaap. Dat onderwerp interesseert hem niet alleen als neuroloog maar ook als onderzoeker die veel bijgedragen heeft aan onze kennis over de biologische klok in de hersenen. Wat zou Bill aan onze podcast luisteraars over slaap willen vertellen, begrijpen wewat er in onze slaap gebeurd? Vooraf benadrukt Bill dat we heel lang een volkomen verkeerd beeld van slaap gehad hebben, als een inactief gebeuren. En enige verschil met dood zijn is dat je uit je slaap (meestal) wakker wordt. Maar het tegendeel is het geval, slaap is een heel actief proces dat beveel energie kost.  Terwijl we, gevaarlijk genoeg vaak, helemaal losgekoppeld zijn van wat er in onze omgeving gebeurt, kunnen we in onze hersenen de boel opruimen, informatie herschikken en bijwerken.  Slaap kunnen we niet onderdrukken, slaap onthouding over langere tijd is onmogelijk. Bij slaaptekort ontwikkelen al gauw micro-slaap, soms een paar minuten, soms maar enkele seconden. Velen van ons zullen dat ervaren hebben tijdens het autorijden, we houden het verkeer wel in de gaten maar misen toch een afslag die we wilden volgen. Dat hangt ook samen met het gegeven dat verschillende delen van onze hersenen anders “slapen”. Dat zien we ook in de hersenen van Fregatvogels die dagen lange over zee vliegen. Werken aan ons geheugen neemt een belangrijke plaats in tijdens onze slaap. Sommige herinneringen, vooral emotionele of verstrekkende, worden opgeslagen, andere, minder belangrijke gewist. Sommige hersenverbindingen worden versterkt, andere juist verbroken. Nieuwe belangrijke inzichten krijgen we momenteel doordat we nu in staat zijn bij vrij levende dieren in de natuur slaapmetingen te doen. En dan blijkt bijvoorbeeld dat een luiaard in de natuur behoorlijk actief is en op zijn hoogst een uur of tien slaapt, terwijl dat in de dierentuin wel een uur of zestien kan zijn. Ontdekkingen van wat er in de slaap in onze hersencellen precies gebeurt kunnen we verwachten dankzij “optogenetics” een techniek waarbij lichtgevoelige genen aangestuurd kunnen worden in de zenuwcel en we cel-processen in detail kunnen bestuderenBlijft de praktische hamvraag: hoe lang moeten we slapen? Behalve dat dat behoorlijk kan verschillen tussen personen is er naast slaapduur een ander aspect dat voor die vraag minstens zo belangrijk is: slaapkwaliteit. De diepte van de slaap, die we kunnen meten aan de hand van  langzame golven in onze hersenen, is daarvoor een belangrijke graadmeter. En diepe slaap wordt bevorderd door een goede slaapomgeving: geen lawaai of verstoring, weinig tot geen licht en een niet te hoge omgevingstemperatuur. Precieze voorschriften hoe lang we moeten slapen kunnen mensen alleen maar zenuwachtig maken en zijn op die manier misschien zelfs contraproductief. Maar wie overdag slaperig is, die moet oppassen en zich afvragen wat er aan de hand is.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen. Deel 2 van de driedelige Bill Schwartz zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse professor die klaarblijkelijk iets met Groningen heeft. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #130 An American scientist in Groningen. Part one of a summer series of three podcast with Bill Schwartz.

#130 An American scientist in Groningen. Part one of a summer series of three podcast with Bill Schwartz.

In this podcast we talk with Bill Schwartz, an American scientist who obviously has a bond with Groningen. Already in 2008 he stayed as a Baerends guest professor for some months in Groningen.And now he stays several years in Groningen, each year for some months at the Faculty of Science and Engineering, teaching and working on a new textbook. For many years Bill has been professor in Neurology and Neuroscience in Massachusetts and in Austin Texas. His main reason to be in Groningen is his work in Chronobiology, the biology of biological clocks. Bill became a famousresearcher by his findings on the central clock in the brain. He was the first to describe the patterns of energy expenditure in the clock, the impact of light on gene expression in the clock, differences with season and of the left and right lobes of the clock. For many years Bill was editor in chief of the Journal of Biological Rhythms. In this first podcast we try to explore what Bill does attract to comeback to Groningen regularly. Clearly the university plays a major role in this, with a rich tradition of colleagues who work in chronobiological research. But it’s also the setting of a smaller sized university city, with a long historical record. Dutch people are tall, interesting persons, live in small houses with narrow staircases. This is a neutral observation, Bill explains, not that of a neurologist. “We feel at home, may be also because of our euro-centric attitude”. Obviously, Bill feels at home in Groningen, not withstanding the Dutch politeness and Dutch junk food.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen. Deel 1 van de driedelige Bill Schwartz zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse professor die klaarblijkelijk iets met Groningen heeft. Al in 2008 verbleef hij een paar maanden in Groningen, hij bezette toen de Gerard Baerends leerstoel aan de Universiteit. En nu is hij voor meerdere jaren regelmatig samen met zijn vrouw in Groningen, steeds voor een periode van vier maanden. Als gasthoogleraar aan de natuurwetenschappelijke faculteit van de RUG geeft hij niet alleen onderwijs maar schrijft hij ook een nieuw tekstboek in de Chronobiologie, de biologie van interne klokken bij mens en dier. Vele jaren was hij hoogleraar zowel in de Neurologie als in de Chronobiologie, in Massachusetts en inAustin, Texas. In het laatste vakgebied werd hij wereldwijd bekend door zijn werk aan de centrale klok in de hersenen. Hij beschreef dagelijkse patronen in energie-uitgaven van onze biologische klok, maar ook de invloed van licht op het actief worden van genen in de klok en verschillen die samenhangen met de seizoenen en de linker en rechterhelft van die klok in de hypothalamus. Vele jaren was Bill de hoofdredacteur van het tijdschrift voor biologische ritmes. In deze eerste aflevering proberen we er achter te komen wat maakt dat Bill zo vaak naar Groningen komt. Behalve natuurlijk zijn geliefde collega’s valt Bill ook op de geschiedenis en het overzichtelijke formaat van deze in zijn ogen heel oude universiteitsstad. Nederlanders zijn interessant, lang, bot maar ook wel vriendelijk,.Dit is een simpele observatie en geen bevinding van een neuroloog. Kleine huizen, steile trappen, prettig junk food (bitterballen, maar hoe eet je die?), er is veel te bespreken. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #129 Invasieve versus wilde planten

#129 Invasieve versus wilde planten

Al heel lang proberen mensen de plantenwereld naar hun hand te zetten. We selecteren en we kweken soorten waar we profijt van denken te hebben, vooral qua voeding maar ook wel omdat ze er mooi uitzien of beschutting bieden. Andere, niet meteen nuttig gevonden planten worden dan vaak ‘wilde planten’ genoemd. Daarvan hebben we  er zo’n 2300 soorten in Nederland. Maar inmiddels hoort daar een woord bij, namelijk inheemse wilde planten. Want de mens heeft er voor gezorgd dat planten van elders steeds meer kansen bij ons krijgen. Onze insecten zijn niet geraadpleegd, en die kunnen vaak weinig met de nieuwelingen aanvangen en natuurlijke vijanden ontbreken vaak geheel.Vroeger al kenden we adventieve planten van elders, onder de naam pothoofdplanten, naar de aanlandingsplaats bij Deventer van graan vanuit de hele wereld voor meelfabrieken. Inmiddels komen er zo’n acht nieuwe soorten per jaar bij. Deze neofieten zijn voor een klein deel Zuid-Europese soorten die het nu via de klimaatopwarming ook bij ons beginnen te redden. Maar het merendeel zijn verwilderde, ingevoerde tuinplanten. Daarbij zijn er een aantal exotische soorten die inmiddels steeds sterker onze natuur bedreigen. Zulke soorten worden invasief genoemd. We bespreken hier een drietal opvallend oprukkende soorten..De Japanse duizendknoop komt met zijn ondergrondse wortelstokken door de kleinste spleten, de wortels vormen vrijwel onverwoestbare snoeren met knopen waaruit stengels groeien, een geheel dat niet alleen tuinen overwoekert, maar ook gebouwen, bruggen en wegen aantast. Begrazen door varkens maar nog beter door schapen vormt soms een deeloplossing. Voor de rest blijft niets anders dan eindeloos maaien, wortelstokken zorgvuldig uitgraven (en verwijderen in de grijze ton!). Heel West-Europa, Canada, Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland, allemaal worstelen ze er mee. De plant is nota bene ooit door een Duitse arts in Leiden ingevoerd en verhandeld in zijn postorderbedrijf in de negentiende eeuw (een exemplaar staat nog in de Hortus).Makkelijker weg te krijgen maar gevaarlijker voor de gezondheid is de Reuzenberenklauw. Drie tot vijf meter hoog wordt die plant en aanraking op de huid leidt tot ernstige brandwonden. Met zijn grote witte bloemen is het een prachtige plant, in Noord-Noorwegen noemen ze hem zelfs trots de Tromsø-palm. Om ze op te ruimen is beschermende kleding nodig. Ondergronds uitsteken is de beste methode, maaien moet tot wel vijf keer per jaar. Begrazen met schapen en geiten is ook een oplossing. Een derde invasieve kampioen is de reuzenbalsemien. Het springzaad schiet als de vruchten rijp zijn vaak meters ver weg. Daardoor overwoekeren ze al heel snel een gebied. De plant is simpel uit te trekken, beter natuurlijk als de vruchten nog niet rijp zijn. Het probleem van alle drie soorten is vooral hun voorkomen in openbaar groen en natuurgebieden. Als de beheerders niet snel ingrijpen kan het binnen enkele jaren geheel uit de hand lopen. Des te belangrijker is het om in onze tuinen goed op te passen en deze soorten geen kans te geven op vermeerdering.Eng:Menno and Erwin: Invasive vs. Wild PlantsFor a long time, humans have tried to control the plant world. We select and cultivate species we think will benefit us, primarily for food but also because they look nice or provide shelter. Other plants that are not immediately seen as useful are often called ‘wild plants.’ In the Netherlands, we have about 2,300 of these species. However, nowadays, we refer to them as native wild plants because humans have increasingly given plants from elsewhere a chance to thrive here. Our insects were not consulted, and they often cannot handle these newcomers, which usually lack natural enemies.In the past, we knew of adventive plants from elsewhere, known as ‘pothead plants,’ named after the landing place in Deventer where grain from around the world arrived for flour mills. Nowadays, about eight new species arrive each year. These neophytes are partially southern European species that can now survive here due to climate warming. However, the majority are escaped, imported garden plants. Some exotic species have begun to significantly threaten our nature. These species are called invasive. Here, we discuss three notably aggressive species.Japanese Knotweed spreads through underground rhizomes that can penetrate the smallest cracks, forming nearly indestructible cords with nodes from which stems grow. This not only overtakes gardens but also damages buildings, bridges, and roads. Grazing by pigs, but even better by sheep, can sometimes provide a partial solution. Otherwise, endless mowing and carefully digging out (and disposing of in the grey bin) the rhizomes remain necessary. All of Western Europe, Canada, America, Australia, and New Zealand are struggling with it. Ironically, the plant was once introduced by a German doctor in Leiden and sold through his mail-order company in the nineteenth century (a specimen still stands in the Hortus).Giant Hogweed is easier to remove but more dangerous to health. This plant grows three to five meters tall, and contact with the skin can cause severe burns. With its large white flowers, it is a beautiful plant, even proudly called the Tromsø palm in Northern Norway. Protective clothing is necessary for removal. Digging out underground is the best method, and mowing must be done up to five times a year. Grazing with sheep and goats is also a solution.A third invasive champion is the Himalayan Balsam. Its seeds shoot meters away when the fruits are ripe, quickly overtaking an area. The plant is easy to pull out, preferably before the fruits are ripe. The problem with all three species is primarily their presence in public green spaces and nature reserves. If managers do not act quickly, it can get out of hand within a few years. It is, therefore, crucial to be vigilant in our gardens and not give these species a chance to multiply. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #128 De loep van Antoni Van Leeuwenhoek: de ontdekking van nieuwe werelden

#128 De loep van Antoni Van Leeuwenhoek: de ontdekking van nieuwe werelden

De loep van Antoni Van Leeuwenhoek: de ontdekking van nieuwe wereldenOnvoorstelbare dingen zag de lakenhandelaar uit Delft door zijn loep: heel kleine dieren die door in het slootwater bewogen (we noemen die nu afgietseldiertjes, eencelligen zoals pantoffeldiertjes, algen en amoeben). Kleine dierkens”, nog veel kleinere wezentjes, vond hij na een week in water met peperkorrels: hij zag de eerste bacteriën. Hij prikte in zijn eigen arm en ontdekte rode bloedlichaampjes in zijn bloed. Hij bekeek zijn eigen sperma, en zag wezentjes met een staart. Hij beschrijft het samengestelde oog van insecten, de structuur van spieren, zag kristallen die jicht in gewrichten veroorzaken. Hij deed niet alleen een ontzagwekkende reeks ontdekkingen in de loop van vijftig jaar, tot aan zijn dood in 1723, die het beeld van het leven totaal veranderde. Hij legde die vindingen ook vast in heel accurate tekeningen en honderden beschrijvingen die hij stuurde naar de Londense Royal Society. Hij werd al met al een beroemd man, en dat allemaal omdat hij in zijn vrije tijd de lenzen van de loep wist te verbeteren die hij als textielhandelaar had leren kennen en die gebruikt werd om de draden van weefsels te tellen. Hoe hij dat deed hield hij zijn hele leven geheim. Pas haast driehonderd jaar na zijn dood is met de moderne techniek van neutronentomografie vastgesteld dat hij zijn bolle glas lensjes met zand fijn wist te slijpen. Hij bereikte daarmee een ongekende vergroting van meer dan 250 maal, en haast nog belangrijker, in een scherp beeld, waarbij heel dicht bij elkaar liggende deeltjes nog gescheiden gezien konden worden. Het was trouwens niet makkelijk, het hanteren van deze kleine 5 centimeter grote microscopen. Het piepkleine lensje, vastgezet tussen twee metalen plaatjes, moest vlak voor het oog gehouden, het object, een haar, een druppelwater, werd met een klein schroefje “scherp gesteld” aan de andere kant van het lensje. Al met al maakte hij superieure loepen, die terecht de naam van microscoop (kijker naar iets kleins) kregen, en lange tijd niet geëvenaard konden worden. In zijn leven maakte hij 531 van deze microscopen, elke maand wel een nieuw  exemplaar. Daarvan zijn er nu nog elf over, een aantal daarvan in het Boerhave museum in Leiden. Het is niet alleen de fabelachtige techniek die de vinding van Van Leeuwenhoek bijzonder maakt, vooral ook wat hij er mee deed, zijn ingenieuze experimenten en zijn ongekend observatievermogen, vastgelegd in tekening en tekst. De verzamelde brieven van Van Leeuwenhoek aan de Royal Society zijn heruitgegeven en toegankelijk op het internet via de  Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  (www.dbnl.org › tekst › leeu027alle00_01)Eng:The Magnifying Glass of Van Leeuwenhoek: The Discovery of New WorldsUnimaginable things were seen by the cloth merchant from Delft through his magnifying glass: very small animals moving through the pond water (we now call them protozoa, single-celled organisms like paramecia, algae, and amoebas). “Small animals,” much smaller creatures, he found after a week in water with peppercorns: he saw the first bacteria. He pricked his own arm and discovered red blood cells in his blood. He examined his own sperm and saw creatures with tails. He described the compound eye of insects, the structure of muscles, and saw crystals that cause gout in joints. He made a remarkable series of discoveries over fifty years, until his death in 1723, which completely changed the view of life. He also recorded these findings in very accurate drawings and hundreds of descriptions that he sent to the Royal Society in London.All in all, he became a famous man, and all because he knew how to improve the lenses of the magnifying glass he had learned to use as a textile merchant to count the threads of fabrics. How he did this remained a secret throughout his life. It was only nearly three hundred years after his death that modern neutron tomography technology revealed that he polished his convex glass lenses finely with sand. This allowed him to achieve an unprecedented magnification of more than 250 times, and almost more importantly, a sharp image, where particles very close to each other could still be seen separately. Handling these small 5-centimeter microscopes was not easy. The tiny lens, mounted between two metal plates, had to be held right in front of the eye; the object, a hair, a drop of water, was focused with a small screw on the other side of the lens. All in all, he made superior magnifying glasses, which rightly earned the name microscope (viewer of small things), and could not be equaled for a long time. In his lifetime, he made 531 of these microscopes, about one new specimen every month. Eleven of these still exist today, some of them in the Boerhaave Museum in Leiden. It is not only the fabulous technique that makes Van Leeuwenhoek’s invention special, but also what he did with it, his ingenious experiments, and his unparalleled observational skills, recorded in drawings and texts. Van Leeuwenhoek’s collected letters to the Royal Society have been republished and are accessible on the internet through the Digital Library for Dutch Literature   (www.dbnl.org › tekst › leeu027alle00_01) Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #127 Een sympathieke slang in opmars? Ringslangen in Nederland

#127 Een sympathieke slang in opmars? Ringslangen in Nederland

#127 Een sympathieke slang in opmars? Ringslangen in Nederland Heel langzaam nemen ringslangen in Nederland toe, over de laatste 30 jaar zo’n 20 %. En dan is er zo maar de melding van een ringslang in de Groningse stadswijk Lewenborg. Of dat wat te beteken heeft? Natuurbeheerders melden wel successen met het aanleggen van broeihopen (bladeren, stro, takken en wat paardenmest) in natuurgebieden als het Naardermeer en de Oostvaardersplassen. Die hopen moeten dan wel de buurt van water worden aangelegd, want daar vangt deze meest voorkomende slangensoort van Nederland de voornaamste prooi in de vorm van kikkers en padden (het grootste ringslang-nest is in de  jaren zestig in Mecklenburg gevonden, zo’n 4000 eieren, een record voor het aantal reptielen-eieren in één nest; die moeten gelegd zijn door meer dan 100 vrouwtjes!). De aanleg van verbindingszones tussen drasse natuurgebieden heeft de laatste tijd in ons land ook zeker meegeholpen om deze voor de mens en zijn huisdieren geheel onschuldige soort er boven op te helpen. Onschuldig, maar niet helemaal vrij van gif dat vooral dient om de prooien sneller te verteren. De ringslang doet het tot nu toe goed in Noord-Holland, Utrecht en Gelderlands en in het grensgebied van Friesland, Drenthe en Overijssel. De ringslang is eenvoudig te onderscheiden van de andere twee inheemse slangen, de gladde slang en de adder, en ook van de hazelworm door de gele ring en de zwarte vlekken achter de kop. De pupillen zijn rond, duidelijk anders dan die van de adder, met rode ogen en een platte rechtopstaande pupil. Ze worden best groot, vrouwtjes tot 130 cm, mannetjes tot een meter. Wie geluk heeft ziet ze misschien op een beschut plekje zonnebaden, al dan niet doodstil, of door het water kronkelen Vijanden hebben ze genoeg, roofvogels, kraaien, ooievaars en eksters, zoogdieren als bunzing , das, vos en otter. En de mens natuurlijk, vooral in het verkeer, maar ook door het weer weghalen van geschikte natte verbindingen tussen onze toch al niet zo rijk areaal aan natuurgebieden.
Podcast: #127 Een sympathieke slang in opmars?

#127 Een sympathieke slang in opmars?

Heel langzaam nemen ringslangen in Nederland toe, over de laatste 30 jaar zo’n 20 %. En dan is er zo maar de melding van een ringslang in de Groningse stadswijk Lewenborg. Of dat wat te beteken heeft? Natuurbeheerders melden wel successen met het aanleggen van broeihopen (bladeren, stro, takken en wat paardenmest) in natuurgebieden als het Naardermeer en de Oostvaardersplassen. Die hopen moeten dan wel de buurt van water worden aangelegd, want daar vangt deze meest voorkomende slangensoort van Nederland de voornaamste prooi in de vorm van kikkers en padden (het grootste ringslang-nest is in de  jaren zestig in Mecklenburg gevonden, zo’n 4000 eieren, een record voor het aantal reptielen-eieren in één nest; die moeten gelegd zijn door meer dan 100 vrouwtjes!).De aanleg van verbindingszones tussen drasse natuurgebieden heeft de laatste tijd in ons land ook zeker meegeholpen om deze voor de mens en zijn huisdieren geheel onschuldige soort er boven op te helpen. Onschuldig, maar niet helemaal vrij van gif dat vooral dient om de prooien sneller te verteren. De ringslang doet het tot nu toe goed in Noord-Holland, Utrecht en Gelderlands en in het grensgebied van Friesland, Drenthe en Overijssel. De ringslang is eenvoudig te onderscheiden van de andere twee inheemse slangen, de gladde slang en de adder, en ook van de hazelworm door de gele ring en de zwarte vlekken achter de kop. De pupillen zijn rond, duidelijk anders dan die van de adder, met rode ogen en een platte rechtopstaande pupil. Ze worden best groot, vrouwtjes tot 130 cm, mannetjes tot een meter. Wie geluk heeft ziet ze misschien op een beschut plekje zonnebaden, al dan niet doodstil, of door het water kronkelen Vijanden hebben ze genoeg, roofvogels, kraaien, ooievaars en eksters, zoogdieren als bunzing , das, vos en otter. En de mens natuurlijk, vooral in het verkeer, maar ook door het weer weghalen van geschikte natte verbindingen tussen onze toch al niet zo rijk areaal aan natuurgebieden.Wordt nu lid van onze podcast nieuwsbrief -> www.mennoenerwin.nl Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Podcast: #126 Leven in een ijstijd, de geboorte van ons landschap

#126 Leven in een ijstijd, de geboorte van ons landschap

Leven in een ijstijd, de geboorte van ons landschap Misschien hebben we ooit wel meegekregen  dat ijstijden onze omgeving gevormd hebben. Maar dat we nog steeds leven in een ijstijdvak is minder bekend. Die aanduiding geldt namelijk zolang er ijskappen op de polen zijn. Sinds ruim 2.5 miljoen jaar is dat het geval. In het kwartair, zoals we deze periode die dus voortduurt tot op de dag van vandaag waren er veel ijstijden, tijden waarin ijskappen  zich vanuit de poolgebieden uitbreidden en de zeewaterstand daalde. Deze koude perioden of glacialen worden afgewisseld door warmere perioden of interglacialen en we leven nu in zo’n warme periode, sinds 11700 jaar, het holoceen.Ons huidige landschap is vrijwel geheel gevormd door de drie daar aan voorafgaande ijstijden. In het Elsterien, van 475000 tot 410000 jaar voor de jaartelling, kwam het ijs tot een lijn van Den Helder tot aan Stadskanaal. In het Saalien, 370000 tot 130000 jaar geleden, kwam het ijs een stuk verder,  tot halverwege ons land. Bovendien ontstonden stuwwallen, zoals op de Veluwe, en ontstond een 70 km lange ene tot wel 30 meter hoge zand en keileem-rug, van Schoonebeek tot aan de grote markt van Groningen, de Hondsrug, met een paar parallelle ruggen. De parallelle zand/keileemruggen van het Hondsrugsysteem zijn na nieuwe inzicht ontstaan in de laatste fase van het Saalien.  Grote hoeveelheden afsmeltend ijswater vormden zogenoemde “megaflutes” met een afvoer van meer dan 1.000.000 m3 per seconde. De ruggen in het Hondsrugsystem zijn dus hoogstwaarschijnlijk zogenoemde “Megaribbels“ uit de meegevoerde zand, leem en puinmassa’s. Tussenin werd de grond uitgeslepen door smeltwater kanalen, die we nu nog terug zien in de Drentse Aa en het Peizerdiep.  Dit hele unieke systeem is ook in de volgende ijstijd blijven bestaan en vormt nu het enige Geopark van Nederland.In die volgende en laatste ijstijd, het Weichselien, 115000 tot 11700 jaar geleden, bereikte het ijs Nederland niet meer. Wel was het was de grond bevroren, en was Nederland een ijzige en winderige poolwoestijn met veel zandverstuivingen.De grootte hoeveelheden aan materiaal die in de ijstijden zijn afgezet zijn alleen te begrijpen als men zich de geweld van de gletsjers tijden de ijstijden in herinnering roept. In sommige gebieden in Scandinavië waren de gletsjers meerdere kilometers dik, hier bij ons nog steeds 300-1000meter. Er was zoveel water in ijs gebonden, dat de zeespiegel 90m lager lag dan nu. Dit gewicht samen met het stromen van het ijs liet sporen in de landschap achter. Ook het schommelen van de temperaturen tijdens deze lange tijd van smelten en weer vriezen bevorderde de erosie van gesteentes. Keien werden door het ijs meegenomen en bleven bij het afsmelten van het ijs terug. Deze zwerfstenen vertellen een spannend verhaal en zijn nu getuigen van een tijd die ons land in grootte mate gevormd heeft.                                                                                                            (Met dank aan BJW) Wordt nu lid van onze gratis nieuwsbrief www.mennoenerwin.nl
Podcast: #125 Een Nobelprijs voor doorzicht: Frits Zernike

#125 Een Nobelprijs voor doorzicht: Frits Zernike

Een Nobelprijs voor doorzicht: Frits Zernike Biologen die het inwendige van vaak doorzichtige cellen onder de microscoop wilden bekijken zaten altijd met een dilemma. De lichtgolven die door de cel heen gaan vertraagden wat en dat leverde daarmee geen duidelijk beeld van het binnenste van de cel op. Om wel iets te kunnen zien moesten ze die cellen kleuren. Maar daarmee doodden ze die zelfde cellen. Dus wat er in een levende cel gebeurde bleef verborgen. Een professor uit Groningen loste dat probleem in 1930 op. Door een heel dun glasplaatje waarin kleine streepjes ge-etst waren, in de microcoop te zetten wist hij de doorgaande lichtstralen te versterken. En daarmee verhoogde hij het contrast tussen de verschillende bestanddelen van de levende cel. Nu konden we bijvoorbeeld ineens zien hoe een levende cel zich deelt en spoellichaampjes er voor zorgen dat de chromosomen zich keurig verdelen en de kernen vormen van de twee nieuw ontstane cellen. Het duurde nog 23 jaar voor Frits Zernike voor deze ontdekking, die bekend werd als de fasecontrastmicroscoop en de celbiologie revolutioneerde, beloond werd met een Nobelprijs.Tien jaar eerder was hij al heel jong benoemd als hoogleraar theoretische natuurkunde. Hij had toen zijn voetsporen al verdiend in de scheikunde en als assistent van de sterrenkundige Kapteyn. Als hoogleraar stond hij bekend als een theoreticus die wiskundige oplossingen voor praktische problemen vond. Daar kwam bij dat hij een reputatie als knutselaar had, die altijd bezig om apparaten in elkaar te zetten en te verbeteren. Dat leidde onder andere tot een verbeterde galvanometer waarmee met een veel grotere precisie de sterkte van magneetvelden kon worden gemeten. Ook maakte hij berekeningen waarmee afwijkingen in lenzen konden worden opgespoord (de zgn. Zernike-polynomen), een toepassing die tot op de dag van vandaag wordt toegepast, onder andere in de apparatuur die chip-machine fabrikant ASML ontwerpt. De publieke bekendheid van Zernike nam na zijn overlijden in 1966 af, ondanks de vele onderscheidingen die hij in zijn leven naast zijn Nobelprijs gekregen heeft. Des te mooier dat de Rijksuniversiteit van Groningen met de inrichting van de Zernike-campus zijn naam definitief heeft gevestigd.   Schrijf je nu in op onze gratis nieuwsbrief ⁠⁠⁠www.mennoenerwin.nl⁠
Podcast: #124 Wat een nieuw natuurgebied fantastisch maakt

#124 Wat een nieuw natuurgebied fantastisch maakt

Wat een nieuw natuurgebied fantastisch maakt Op een zonnige middag kijken naar tientallen oeverzwaluwen die hun jongen voeren in de nestgaten van de oeverzwaluwwand, en even later lopen langs een prachtig dras veldje vol met rietorchissen en de zachtgele ratelaars, dat zijn natuurervaringen die blij maken. In een land als het onze zijn dat geen toevallige belevenissen,  maar het resultaat van een uitgekiend beleid van professionals in samenwerking met een legertje vrijwilligers. We hebben het over het “stadspark” Kardinge, aan de oostkant van Groningen. Het natuur en recreatiegebied, nu ruim 300 hectare  en op weg naar nog 200 meer, is geliefd bij de 30000 inwoners van de nabijgelegen woonwijken, er wordt druk gesport, gewandeld en gefietst, en heel veel handen helpen mee met het onderhoud, het beheren van plukweiden en voedsel bos, en het jaarlijkse onderhoud van de oeverzwaluwwand. Die vogels willen namelijk graag een nestholte met schoon leem en zand, zoals ze dat ooit aan rivierwanden vonden. We kijken naar de mogelijkheden om het Kardingegebied te verbinden met natuurzones rond de nieuwe mega-woonwijk Meerstad. Boswachter Reiner Hartog benadrukt hoe belangrijk die samenwerking met vrijwilligers is om ook daar mooie natuur te ontwikkelen. Maar ook hoe belangrijk een goede inrichting is, gebaseerd op natuurkennis, ook van de bodem. Want dat prachtige veldje met ratelaars, spannende half-parasiete planten, en orchideeën kon er alleen maar komen door te voedselrijke bovenlaag eerst weg te halen. Kennis en enthousiasme, dat is nodig voor fantastische natuurbelevenissen Schrijf je nu in op onze gratis nieuwsbrief ⁠⁠www.mennoenerwin.nl⁠
Podcast: #123 Evenwicht, dat is geen makkelijk onderwerp

#123 Evenwicht, dat is geen makkelijk onderwerp

Hoe zit het met evenwicht in de biologie, is dat net zo als in de scheikunde? Een helemaal niet zo’n simpele vraag. We praten makkelijk over evenwicht, maar we duiden er vaak heel verschillende dingen mee aan. Zonder verstoring geen verandering is het principe, maar hoe groot of klein kan die verstoring zijn? Hoe stabiel is het evenwicht? Wat bedoelen we als we iemand evenwichtig noemen? Dat ligt toch niet alleen maar aan onze evenwichtsorganen (bij onze oren). Want die zorgen ervoor dat we rechtop blijven staan (ook belangrijk). Evenwichten hangen altijd van de omstandigheden af. Vaak zijn ze labiel, kunnen ze makkelijk verstoord worden. Daar maken we gebruik van in het wegen met een balans. Soms zijn evenwichten stabieler, als we stevig staan, of als een rotsblok vast ligt in een bergspleet. Dat  zal misschien alleen door een aardbeving van zijn plaats kunnen komen. Evenwicht in de scheikunde leverde de Nederlander van ’t Hoff in 1904 de nobelprijs op. Hij formuleerde wetmatigheden waarin twee tegengestelde chemische reacties in evenwicht zijn.  Daar kwam veel wiskunde en warmte en arbeidsleer (thermodynamica) bij te pas. In de economie zijn  veel theorieën bedacht over evenwichten, bijvoorbeeld tussen vraag en aanbod. Helaas voor de economen gooit de wispelturigheid van mensen vaak roet in het eten.In ons lichaam schommelen zaken als de hoeveelheid  hormoon of lichaamstemperatuur vaak tussen twee grenswaarden. Een soort dansend evenwicht, zoals de verwarming onze huiskamertemperatuur regelt. In de ecologie  werd vroeger nogal  losjes over evenwichten in de natuur gepraat. Vaak bedoelde men dat er een balans was in een populatie, tussen eten en gegeten worden, tussen voortplanting en dood. En een gedachte daarbij was dat in soortenrijke omgevingen de kans toeneemt dat populaties zich bij verstoring weer herstellen (stabiel zijn). Daar zit wel wat in, in ieder geval zijn we nu wel op de verkeerde weg. Terwijl een honderd jaar geleden de extensieve landbouw gunstig was voor veel soorten, is daar nu bar weinig van over, en neemt de kans op verdere verstoring, ook via het klimaat alleen maar toe. Nu ja, zonder de mens zou Nederland uiteindelijk niet alleen weer veel kleiner worden, door de binnendringende zee. Maar het vermoede eind (climax) stadium is dat van een moerasgebied, met veel bomen. In elk geval zolang de zon blijft schijnen. Schrijf je nu in op onze gratis nieuwsbrief ⁠www.mennoenerwin.nl⁠
v. 2025.02.01